Harry Brignull, 2007, Eye tracking: some thoughts from an ex eye-tracking researcher.
Het is zelfs nog complexer. Mensen kunnen buiten hun fixatie-punt, dus in het overige deel van hun gezichtsveld, ook informatie opnemen. Allemaal onzekerheden waar eyetracking onmogelijk een zinnig antwoord op kan geven.
Met eyetracking alleen kan je dus nooit inzichtelijk krijgen wat mensen denken en welke grafische elementen het brein verwerkt. Daarom vragen usabilityonderzoekers tijdens of na het onderzoek ook altijd wat proefpersonen dachten. Vragen stellen tijdens het onderzoek beïnvloedt de eyetracking-gegevens en achteraf vragen stellen beïnvloedt de gedachten. Beide zijn ongewenst.
Een webpagina is een uiterst complex geheel: er staat veel informatie op; er zijn veel mogelijkheden om verder te klikken; en overal is er afleiding. Dan hebben bezoekers vaak ook nog eens verschillende achtergronden, belangstellingen en doelen. Allemaal variabelen waardoor een willekeurige bezoeker anders dan welke andere bezoeker ook, zal kijken. In een standaard usabilityonderzoek, met 8 à 12 participanten, kan je ten enenmale geen sluitende conclusie trekken uit eyetracking-gegevens. Het gevolg is dat een aantal adviseurs, ontwerpers of opdrachtgevers de eyetracking-gegevens gebruiken om hun eigen ideeën (hun belangen) te onderbouwen.
Het is veel beter om met eyetracking vooraf vastgestelde toetsbare hypotheses te testen en niet te gebruiken als een verkenningstechniek. Om met een klein aantal participanten een waardevol eyetracking-onderzoek te doen moet je alle variabelen die je hypothese verstoren elimineren. Dit betekent dat je de website niet als website moet tonen maar er een klein onderdeel uit moet halen en dat onderdeel moet voorleggen aan de participanten. Dat onderdeel vergelijk je dan met een alternatief waarin je één variabele hebt aangepast.
Een voorbeeld van een goed eyetracking-onderzoek is van Luke Wroblewski beschreven in Web Form Design Filling in the Blanks. In zijn onderzoek kijkt hij hoe mensen door een formulier scannen en vergelijkt twee simpele varianten: (1) één waar de labels links van de velden staan; en (2) één waar de labels boven de invulvelden staan. Door de simpele A/B-test voorkom je storing van externe factoren. Zijn conclusie is dat mensen sneller een formulier doornemen zodra labels boven de invulvelden staan. Dat is heel goed te gebruiken voor alle formulieren op het web.
Generaliseren is alleen toegestaan als je heel veel participanten uitnodigt en mee laat doen aan je eyetracking-onderzoek. Dan pas kan je waardevolle conclusies trekken en die in het ontwerpproces gebruiken. Echter het is zeer prijzig om zowel veel participanten uit te zoeken als om alle data te analyseren. Zelfs voor grote bedrijven is dat een dure optie. Zeker als je per onderzoek één hypothese test.
Ervaren usability experts hebben veel kennis over wat mis kan gaan. Ze kennen wetenschappelijk eyetracking-onderzoek, ze kennen de literatuur en weten van de belangrijke ontwerpregels. Met deze kennis herken je snel de meeste en zeker de grootste problemen in een ontwerp. Geen kostbare onderzoeken met discutabel resultaten en grote tijdwinst in de interactie met het ontwerpteam.
Samenvattend: Eyetracking is duur, tijdrovend en niet effectief. Het is alleen geschikt als je een duidelijke onderzoeksvraag en hypothese hebt, in een gecontroleerde omgeving met veel proefpersonen. Als cognitief ergonoom bij Aan Zee Communicatie, onderzoek, ontwerp, spreek en schrijf ik over user interfaces en usability. M'n achtergrond: Industrieel Ontwerpen en daarna Psychologie aan de Universiteit Twente, afgestudeerd bij Philips op midair pointing voor een nieuwe generatie TV's, Apple Design Award voor CSSEdit, usability onderzoeker bij MetrixLab en blogger.
Bart van de Biezen